Plasmapore®
Bioactieve poreuze coating
Met Plasmapore® gecoate orthopedische implantaten worden al sinds 1986 met succes gebruikt bij gewrichtsvervangende artroplastiek. De ongecementeerde implantaten worden gecoat met een laag fijn titaniumpoeder dat onder vacuüm wordt aangebracht door middel van een plasmasprayproces. De poriegrootten van Plasmapore® variëren van 50 tot 200 μm met een microporeusheid van 35% en een dikte van 0,35 mm.
Deze kenmerken zijn optimaal voor botingroei. Plasmapore® is een zeer ruw oppervlak en ondersteunt de primaire stabiliteit beter dan alternatieve coatings.
Alle cementloze Aesculap heupsteelsystemen en acetabulumkomsystemen worden met deze coating aangeboden.
Als bioactief materiaal voor Plasmapore® μ-CaP wordt sterk gekristalliseerd calciumfosfaat (CaP) gebruikt. Het Plasmapore®-oppervlak wordt gecombineerd met een zeer dunne CaP-laag van 20 μm, die elektrochemisch wordt aangebracht. Dit Plasmapore® μ-CaP-oppervlak versnelt het directe bot-implantaatcontact en resorbeert binnen 8-12 weken zonder reuzencelreacties.
De modulaire Prevision®-revisieheupsteel en de korte heupsteel Metha® zijn uitsluitend gecoat met Plasmapore® μ-CaP.
Plasmapore® met dicalciumfosfaat
De bekende eigenschappen van calciumfosfaten zoals HAC (hydroxylapatiet) en TCP (tricalciumfosfaat) en verschillende HAC/TCP-combinaties leidden tot de keuze van Aesculap voor dicalciumfosfaatdehydraten (CaHPO4 x 2H2O) voor gebruik met Plasmapore®.
Dicalciumfosfaatdehydrataat (DCPD) is in vivo zeer oplosbaar en lost op in calcium- en fosfaationen. Tijdens het acellulaire oplosproces worden continu calcium- en fosfaationen vrijgegeven in een verhouding van 1:1, die vervolgens beschikbaar zijn voor botmodellering.
Het slecht oplosbare hydroxyapatiet (HAC) geeft daarentegen alleen calciumionen af uit niet-HAC-calciumverbindingen (CaO) die het resultaat zijn van het productieproces, maar vrijwel geen fosfaationen.
Het resorbeerbare tricalciumfosfaat (TCP) stimuleert reuzencelreacties en is daarom niet optimaal voor gebruik met orthopedische implantaten. Bij orthopedische implantaten is de overgang tussen primaire en secundaire implantaatstabiliteit een continu proces van botremodellering, dat wordt gekenmerkt door appositie en resorptie op het implantaatoppervlak. De DCPD-laag ondersteunt de continue afgifte van calcium- en fosfaationen en bevordert de vorming van nieuwe botstructuren bij de bot-implantaatinterface. Door het continue oplosproces van het calciumfosfaat blijven de poriën van de Plasmapore®-coating open voor botingroei.
Verbeterd botcontact
De eigenschappen van dunne calciumfosfaatoppervlakken zijn belangrijk in de korte postoperatieve periode. De dicalciumfosfaat μ-CaP-laag wordt binnen 8-12 weken in vivo geresorbeerd. Het ontbindingsproces vindt plaats zonder reuzencelactiviteit. Simulatietests van het oplossingsgedrag van HAC en μ-CaP tonen een andere ionenvrijgave van μ-CaP in vergelijking met hydroxylapatietkeramische oppervlakken. HAC-oppervlakken geven geen fosfaationen af, maar in de eerste oplossingsfase worden calciumionen vrijgegeven uit niet-HAP-calciumverbindingen (CaO) die het resultaat zijn van bepaalde productieprocessen. Daarentegen geeft μ-CaP dicalciumfosfaat tijdens de gehele resorptieperiode fosfaat- en calciumionen af in een verhouding van 1:1. Deze ionen zijn beschikbaar voor botsynthese. Vanwege de osteogeleidende eigenschappen van calciumfosfaat komt het bot in direct contact met het implantaatoppervlak.